14. Wie is daar?
Toeloeloe en Harrie lopen door het weiland. Ze hebben net afscheid genomen van hun zeehondenvriendjes Zim, Zem en Zam. Die zwemmen nu lekker in de zee.
‘Wat gaan we doen?’ vraagt Harrie.
Toeloeloe denkt na. ‘Laten we naar Pieterburen gaan,’ antwoordt ze. ‘Dan gaan we kijken naar dat plekje waar de mensen ons vriendje Zim weer beter hebben gemaakt.’
Harrie schudt zijn kop. ‘Ik weet niet of ik dat wel wil. Het is vast heel ver lopen. Ik wil eerst even uitrusten.’
Hij gaat op het gras liggen.
‘Ah kom nou,’ roept Toeloeloe ongeduldig. Ze springt op en neer. ‘Laten we verder gaan. Het is hier zo saai. Er is hier niets te beleven. Ik zie alleen maar gras en wolken. En een paar bomen. Kom, we gaan naar Pieterburen.’
Harrie geeft geen antwoord meer. Hij is in slaap gevallen.
‘Wat een slaapkop is het toch,’ zucht Toeloeloe. ‘Nou, dan ga ik wel even alleen rondsnuffelen.’
Ze kijkt om zich heen en gaat op pad.
Harrie ligt heerlijk te slapen. Hij droomt over zijn eiland, waar het altijd lekker warm is. En waar zijn vader en moeder en zijn acht broertjes en zusjes wonen. Hij glimlacht.
Ineens voelt hij de grond bewegen. Droomt hij nou?
Nee, het gras beweegt echt. Hûh? Het lijkt wel of het omhoog komt. Maar dat kan toch niet?
‘Toeloeloe,’ fluistert Harrie zachtjes. ‘Toeloeloe, waar ben je?’
Hij kijkt voorzichtig om zich heen. Toeloeloe is nergens te zien.
‘Toeloeloe!’ roept Harrie iets harder. ‘Toeloeloe, waar ben je?’
Hij krijgt geen antwoord. Toeloeloe is weg.
O jee. Het gras beweegt weer. Harrie wordt steeds verder omhoog getild. Het lijkt wel of hij nu op een klein bergje ligt.
‘Toeloeloe!’ schreeuwt Harrie ineens heel hard. ‘Toeloeloe! Help me!’
‘Wie schreeuwt daar toch zo?’ hoort Harrie ineens een boze stem zeggen. ‘Hou daar eens mee op. Je maakt de kleintjes wakker.’
Harrie schrikt zich een hoedje. De stem komt uit de grond. De grond kan praten!
‘Hallo!’ zegt de boze stem weer. ‘Is daar iemand. Geef eens antwoord!’
Harrie houdt zijn snuit dicht. Hij durft bijna niet te ademen.
O jee, daar beweegt het gras weer.
‘Help!’ schreeuwt Harrie geschrokken.
‘Wel potverdrie,’ moppert de boze stem. ‘Wie schreeuwt daar zo?’
Precies op dat moment komt Toeloeloe tevoorschijn. Haar ogen worden groot van verbazing als ze Harrie ziet. Wat is dat nou? Harrie ligt boven op een bergje zand. En wat kijkt hij bang.
Ze rent naar hem toe.
‘Wat is er gebeurd, Harrie? Waarom kijk je zo bang?’
Harrie is zo blij dat hij Toeloeloe ziet. Snel rent hij naar haar toe.
‘Het gggggras kan bewegen en de gggggrond kan praten,’ fluistert Harrie. ‘We moeten hier weg. Het spookt hier.’
Daar gelooft Toeloeloe helemaal niets van. ‘Spoken bestaan niet, Harrie. En als ze wel bestaan, dan zal ik ze even heel bang maken.’
Ze loopt naar het bergje zand. ‘Boeh!’ schreeuwt ze.
Het zand begint te bewegen. ‘Wie schreeuwt daar zo?’
‘Je hebt gelijk,’ fluistert Toeloeloe. ‘Het zand kan praten.’
Plotseling verschijnen er twee kleine klauwtjes met lange scherpe nagels boven het zand.
Toeloeloe en Harrie schrikken zich een hoedje. Wat is dat nou weer? Bestaan spoken dan toch?
Dan zien ze een klein roze snuitje en een zwarte harige kop.
Gelukkig, het is geen spook. Maar wat is het dan wel?