16. Piep. Piep.

Toeloeloe en Harrie kruipen uit het holletje van Mikkie de Mol. Harrie is blij dat hij weer buiten is. Het was toch wel erg donker onder de grond.

‘Zullen we daar naartoe gaan?’ vraagt Toeloeloe. Ze wijst met haar pootje naar een groepje bomen in de verte.

‘Dat is goed,’ zegt Harrie.

Samen lopen ze naar het bos. Het is best ver. Het begint te regenen. Eerst heel zachtjes en dan steeds harder.

‘Bah,’ moppert Harrie. ‘Ik word helemaal nat.’

Toeloeloe vindt het helemaal niet erg. Ze danst door de regen.

‘Het regent, het regent, mijn pootjes worden nat. Daar komt een hagedisje aan en die valt op zijn gat.’

Ze geeft Harrie een duwtje. Boem! Harrie valt. Hij zit onder de modder.

Toeloeloe moet heel hard lachen. ‘Harrie. Je hebt vlekken. Net zoals de koeien. Je bent een hagediskoe geworden.’

Harrie vind het helemaal niet grappig. Hij vindt het vies. Hij is een beetje boos op Toeloeloe. Hij pakt wat modder en gooit het naar Toeloeloe. Pats. Precies op haar hoofd.

‘Nu ben jij een krabkoe,’ roept hij. Ineens moet Harrie ook heel erg lachen. Hij is helemaal vergeten dat hij boos was.

‘Hé,’ zegt Toeloeloe ineens. ‘Jouw vlekken zijn weg.’

De regen heeft alle modder eraf gespoeld.

Vrolijk lopen de vriendjes verder. ‘Het regent, het regent,’ zingt Toeloeloe. ‘Mijn pootjes worden nat. Daar komt een hagedisje aan en die valt op zijn gat.’

Harrie springt opzij. Hij wil niet weer omver geduwd worden.

Eindelijk zijn ze bij het bos. Wauw, wat zijn de bomen hoog. Er zitten mooie groene blaadjes aan de takken.

‘Kijk,’ roept Toeloeloe. Ze wijst naar een grote boom met grote bladeren. ‘Onder die boom kunnen we schuilen tegen de regen.’

Ze rennen er naartoe. Dat is een goed idee van Toeloeloe. Onder de boom zitten ze lekker droog.

De regen tikt gezellig op de blaadjes. Tik. Tik. Tik.

‘Hoor je dat?’ vraagt Harrie ineens.

‘Ja,’ antwoordt Toeloeloe. ‘Dat is de regen. Tikke tikke tik.’

‘Nee, dat bedoel ik niet,’ zegt Harrie. ‘Ik hoor ook nog een ander geluid.’

Toeloeloe luistert. Tik. Tik. Piep. Tik. Piep. Piep.

‘Ja, ik hoor het ook,’ roept Toeloeloe. ‘Het is een soort gepiep. Waar komt dat nou vandaan?’

Ze staat op en kijkt om zich heen. Tik. Piep. Piep. Tik.

‘Het komt uit de boom,’ zegt Toeloeloe. Ze kijkt naar boven.

Juist op dat moment valt er iets uit de boom. Precies in de pootjes van Toeloeloe.

Piep. Piep. Piep.

Wat is dat nou? Toeloeloe kan haar oogjes niet geloven. Het is een vogeltje. Een piepklein vogeltje met piepkleine veertjes en een piepklein snaveltje. Ze kijkt bang naar Toeloeloe.

‘Ah, wat lief!’ zegt Toeloeloe. Ze probeert het vogeltje te aaien. Het fladdert met haar vleugeltjes.

‘Ze probeert te vliegen,’ zegt Harrie.

Toeloeloe knikt. ‘Ze is nog heel jong. Ze is vast uit het nest gevallen. En nu wil ze terug naar haar mama. Maar waar is haar mama dan?’

Het vogeltje begint heel hard te piepen.

‘Daar ben je!’ horen ze ineens een stem zeggen. Op een tak zit een bruine vogel met een prachtige rode buik.

Het kleine vogeltje fladdert met haar vleugeltjes. Eerst zachtjes en dan steeds harder.

En kijk nou eens, ze kan vliegen. Het vogeltje vliegt naar haar moeder en kruipt dicht tegen haar aan.

‘Goed zo!’ roept moeder vogel trots. ‘Zie je wel dat je het kan!’