19. Woefkoe.
Toeloeloe en Harrie smikkelen van de lekkere appel.
‘Wat is dit?’ roept Harrie. Hij spuugt een paar bruine dingetjes uit. ‘Dit smaakt niet lekker. Bâh.’
‘Het zijn de pitjes van de appel,’ lacht Toeloeloe. ‘Daar groeien later weer nieuwe appelbomen uit. Kom, we stoppen ze onder de grond.’
Toeloeloe en Harrie maken een kuiltje, leggen de pitjes erin en gooien er wat zand over.
Harrie gaat naast het kuiltje zitten en tuurt naar het zand.
‘Wat doe je?’ vraagt Toeloeloe.
‘Ik wacht tot het boompje begint te groeien,’ antwoordt Harrie.
‘Gekkie,’ lacht Toeloeloe. ‘Zo snel gaat dat niet. Dat kan wel jaren duren!’
‘Oh,’ mompelt Harrie. ’Dan ga ik maar even een dutje doen. Mijn buik zit zo vol.’
‘Dat is een goed idee,’ zegt Toeleoloe.
Ze gaan languit in het gras liggen en doet hun oogjes dicht. Ze vallen meteen in slaap.
Harrie droomt van een grote boom waarin een heleboel appels groeien, maar ook bananen. Er woont een aap in de boom. Een grote bruine aap. ‘Woef. Woef,’ zegt de aap. ‘Woef. Woef.’
Harrie moet lachen. Wat een raar geluid maakt die aap.
‘Woef. Woef,’ klinkt het steeds harder. ‘Woef Woef.’
Harrie wordt er wakker van. ‘Woef. Woef,’ hoort Harrie weer.
Hoe kan dat nou? Hij slaapt toch niet meer?
Dan ziet hij plotseling een vreemd beest staan.
‘Woef. Woef.’ Harrie schrikt zich een hoedje. Wat is dat nou weer voor gek beest? Is het een koe? Hij lijkt er wel een beetje op met zijn zwarte en witte vacht.
‘Woef. Woef.’
‘Toeloeloe, wakker worden,’ roept Harrie bang. ‘Er staat een boze woefkoe voor ons. Hij zwaait met zijn staart. Help!’
Toeloeloe wordt wakker van Harrie’s geschreeuw.
Verbaasd kijkt ze naar het zwart-witte beest. ‘Dat is helemaal geen koe,’ lacht ze. ‘Een koe zegt boe en geen woef.’
‘Woef. Woef. Dat klopt,’ zegt de woefkoe. ‘Ik ben geen koe. Ik ben een hond. Ik ben Felix, de Friese Stabij. Wie zijn jullie?’
‘Wij zijn Toeloeloe en Harrie. Ik ben een krabje en Harrie is een hagedis.’
Felix komt een beetje dichterbij. Hij is heel nieuwsgierig. Hij heeft nog nooit zulke gekke dieren gezien.
‘Jullie zien er raar uit,’ zegt Felix.
‘Je ziet er zelf raar uit,’ moppert Toeloeloe. ‘Je lijkt wel een langharige koe die steeds met zijn staart zwaait. Waarom doe je dat?’
‘Ik kwispel,’ antwoordt Felix. ‘Ik kwispel omdat ik blij ben.’
‘Hahaha, wat een raar woord is dat. Kwipselen,’ lacht Harrie. ‘Kan jij ook kwipselen met jouw staart, Toeloeloe?’
‘Je zegt het helemaal verkeerd, Harrie. Het is kwispelen,’ zegt Toeloeloe. ‘En natuurlijk kan ik niet kwispelen.’
‘Waarom niet?’ vraagt Felix verbaasd.
‘Omdat ik geen staart heb,’ roept Toeloeloe.
Felix kijkt eens goed naar Toeloeloe. Inderdaad, ze heeft geen staart. Dat is raar!
‘Heb jij wel een staart?’ vraagt Felix dan aan Harrie.
‘Jazeker,’ antwoordt Harrie. ‘Ik heb een hele mooie staart en ik kan heel goed kwipselen.’
Harrie zwaait met zijn staart heen en weer.
Toeloeloe en Felix moeten heel erg lachen. Het is ook zo’n grappig gezicht.
‘Het lijkt er niet op,’ grinnikt Toeloeloe. ‘Het is net of je met jouw billen schudt.’
‘Zeg jij maar niets,’ antwoordt Harrie beledigd. ‘Jij hebt niet eens een staart.’
‘Dan kwispel ik met mijn pootjes,’ lacht Toeloeloe en ze zwaait alle 10 pootjes heen en weer.
‘Woef. Woef,’ blaft Felix. ‘Wat zijn jullie grappig!’