20. Spuugplant.
Toeloeloe en Harrie lopen gezellig te kletsen.
Het is prachtig weer. Het zonnetje schijnt en er waait een klein windje.
Harrie steekt zijn snuit in de lucht. Snuf. Snuf. Wat ruikt het ineens lekker!
‘Ruik je dat ook, Toeloeloe?’ vraagt hij.
‘Ik ruik niets,’ antwoordt Toeloeloe.
‘Ik wel. Ik ruik bloemen. Hele lekkere bloemen. Mmmmm, waar komt die geur vandaan?’
Harrie gaat zijn neus achterna. Snuf. Snuf.
Even later staat hij voor een grote plant met prachtige paarse bloemetjes.
Wat ruikt dat lekker!
‘Ik ruik nog steeds niets,’ moppert Toeloeloe. Ze duwt haar gezicht in de bloemetjes.
‘Bâh,’ roept Toeloeloe ineens. Ze trekt een raar gezicht. ‘Wat is dit een vieze plant, zeg! Jakkes!’
Harrie kijkt haar verbaasd aan. ‘Hoe kan je dát nou zeggen? Hij ruikt heerlijk!’
‘En toch is hij vies,’ antwoordt Toeloeloe.
‘Waarom dan?’ vraagt Harrie.
‘Hij spuugt,’ zegt Toeloeloe. ‘Het is een vieze, rare spuugplant.’
Harrie moet lachen. ‘Gekke Toeloeloe. Dat kan toch helemaal niet. Een plant kan niet spugen.’
‘Nou, kijk zelf maar,’ zegt Toeloeloe. ‘Overal zit spuug.’
Harrie gaat kijken. Warempel. Toeloeloe heeft gelijk. Tussen de bloemetjes zitten heel veel kleine kloddertjes spuug.
‘Bâh,’ roept Harrie nu ook. ‘Hoe kan zo’n vieze plant nou zo lekker ruiken?’
‘Hihihi,’ horen Toeloeloe en Harrie ineens. ‘Hihihi.’
Waar komt dat vandaan? Het lijkt wel of de plant lacht. ‘Hihihi.’
Plotseling ziet Toeloeloe een kloddertje spuug bewegen. Wat is dat nou?
Ze kijkt een beetje beter. Nee maar, er zit een piepklein beestje in de spuug.
Harrie ziet het ook. Hij kan zijn ogen bijna niet geloven.
‘Hihihi,’ lacht het beestje. ‘Hihihi.’
‘Wie ben jij?’ vraagt Toeloeloe verbaasd.
‘Hi hi hi, Ik ben Siepie, het spuugbeestje,’ zegt het kleine diertje.
‘Een spuugbeestje?’ zegt Harrie. ‘Ik wist helemaal niet dat die bestonden. Waarom spuug jij? Dat is toch vies?
‘Nee hoor,’ antwoordt Siepie. ‘Eigenlijk is het geen spuug. Het is schuim.’
‘Waarom maak je dat schuim?’ vraagt Toeloeloe nieuwsgierig.
‘Dat is mijn huisje,’ zegt Siepie. ‘Ik woon in het schuim. Het is er lekker warm en vochtig. En ik zit goed verstopt voor de beestjes die me op willen eten.’
‘Dat is heel slim van je, Siepie,’ zegt Toeloeloe.
Ineens begint Siepie te blazen. Kijk nou, er komen steeds meer schuimbelletjes. Siepie blaast en blaast.
‘Wat doe je?’ vraagt Toeloeloe.
‘Ik maak mijn huisje groter,’ antwoordt Siepie. ‘Dan kunnen jullie hier bij mij komen wonen.’
Toeloeloe en Harrie kijken elkaar aan.
‘Dat is heel lief van je, Siepie,’ zegt Toeloeloe, ‘maar wij wonen niet in schuimhuisjes.’
‘Oh,’ zegt Siepie teleurgesteld. ‘Waar wonen jullie dan?’
‘Ik woon in een holletje onder de grond,’ vertelt Toeloeloe.
‘En ik woon in een boom,’ antwoordt Harrie.
Siepie vindt het maar raar. Wie woont er nou onder de grond of in een boom?
Ineens moet Siepie gapen. Ze is moe geworden van al dat blazen. ‘Ik ga slapen,’ zegt ze. ‘Welterusten.’
‘Welterusten,’ zeggen Toeloeloe en Harrie tegelijk.
Lachend lopen ze verder.
‘Wat een grappig beestje was dat,’ grinnikt Toeloeloe.
Harrie knikt.
‘Zullen we een wedstrijdje doen wie het verst kan spugen?’ zegt Toeloeloe dan.
Dat vindt Harrie een goed idee.
Toeloeloe mag als eerste spugen. Flatsj. Er valt een klein kloddertje spuug vlak voor haar pootjes.
‘Dat is ook niet ver,’ lacht Harrie en hij spuugt. Splash! Een grote klodder vliegt door de lucht en landt wel een meter verder.
‘Joepie! Ik heb gewonnen!’ juicht Harrie.