22. Een stouteheersbeestje.
Het onweer is voorbij.
Toeloeloe en Harrie lopen door het bos. Overal liggen dikke plassen met water.
Harrie loopt er voorzichtig om heen. Hij heeft geen zin om vieze pootjes te krijgen.
Toeloeloe ziet in de verte een hele grote plas. Als ze er vlakbij zijn neemt ze een aanloop.
‘Bommetje!’ roept Toeloeloe hard en ze springt midden in de plas. Flatsj. De modderspetters vliegen in het rond.
‘Wat doe je nou?’ roept Harrie boos. ‘Nu zijn we helemaal vies.’
Toeloeloe moet lachen. ’Dat is toch niet erg! We zien er nu juist heel mooi uit, Harrie. We hebben allemaal zwarte stipjes op onze rug.’
Maar Harrie vindt het helemaal niet leuk. De modder stinkt en kriebelt.
‘Nu moet je het ook weer schoonmaken,’ moppert hij.
‘Maar hoe dan?’ vraagt Toeloeloe. ‘Het water in de plassen is heel erg vies.’
‘Het kan me niet schelen hoe je het doet,’ antwoordt Harrie boos, ‘als je de modder er maar afhaalt.’
‘Oké,’ zegt Toeloeloe. ‘Ik heb een goed idee. Ik gebruik gewoon een beetje spuug.’ Ze spuugt in haar pootje en loopt naar Harrie.
Harrie rent snel weg. ‘Nee bâh, geen spuug! Dat is nog viezer dan de modder. Laat maar, Toeloeloe, ik maak het zelf wel schoon.’
‘Stel je toch niet zo aan, Harrie,’ zegt Toeloeloe dan. ‘Het is maar gewoon zand, hoor. We vegen het er zo af met een blaadje. Wacht maar even.’
Ze loopt naar een grote struik en plukt een paar kleine groene blaadjes.
‘Hier,’ zegt ze. ‘Deze blaadjes zijn lekker zacht.’
Harrie veegt voorzichtig met het blaadje over zijn snuit. Het helpt niets. De modder blijft gewoon zitten. Dan veegt hij wat harder. Zouden de stippels nu verdwenen zijn?
Harrie kijkt nieuwsgierig naar zijn snuit. Ja hoor, ze zijn weg. ‘Gelukkig,’ denkt hij.
Maar wat is dat nou? Nu zit er iets anders op zijn snuit! Het is rood en heeft kleine zwarte stipjes. Het lijkt wel een beetje op Toeloeloe, maar dan veel kleiner.
Harrie blijft doodstil staan.
‘Wat is er?’ vraagt Toeloeloe.
‘Er zit een beestje op mijn snuit dat precies op jou lijkt,’ antwoordt Harrie zachtjes.
‘Echt waar?’ vraagt Toeloeloe. ‘Zit er een krabbetje op jouw snuit?’
Harrie schudt heel voorzichtig zijn kop. ‘Ik weet niet of het een krabbetje is, maar het is wel rood en het heeft zwarte stipjes. Net zoals jij nu.’
Toeloeloe rent naar Harrie. Warempel. Er zit een schattig rood beestje op Harrie’s snuit. Het is geen krabbetje. Dat ziet Toeloeloe meteen. Maar wat is het dan wel?
‘Hallo,’ zegt Toeloeloe tegen het beestje. ‘Wie ben jij?’
‘Ik ben Lola het lieveheersbeestje.’
‘Wat klinkt dat mooi,’ zucht Toeloeloe. ‘Een lieveheersbeestje. Heb jij ook in de modder gespeeld?’
‘Hoezo?’ vraagt Lola verbaasd.
‘Nou, omdat je allemaal stipjes op jouw rug hebt. Net als ik.’
Lola moet lachen. ‘Hihihi, mijn stipjes zijn echt. Ze horen op mijn rug. Ze zijn een waarschuwing voor de andere dieren. Veel dieren zijn bang voor de kleuren rood en zwart.’
‘Oh,’ grinnikt Toeloeloe. ‘Dat is handig. Dan laat ik mijn stipjes ook maar zitten.’
‘Dat is een goed idee,’ zegt Lola. ‘Dan ben je het eerste lieveheersbeestje met 10 pootjes.’
‘Jippie!’ roept Toeloeloe.
‘Ik denk dat Toeloeloe eerder een stouteheersbeestje is,’ zegt Harrie. ‘Ze heeft mij helemaal vies gemaakt.’
Toeloeloe en Lola moeten heel hard lachen. Die Harrie toch. Een stouteheersbeestje!