24. Welke toren?
‘Kom, Harrie,’ zegt Toeloeloe opgewekt. ‘We gaan verder. Er is in Nederland vast nog veel meer te ontdekken. Laten we die kant op gaan.’
Toeloeloe en Harrie lopen uren door de bossen en de weilanden.
Ze zingen een vrolijk liedje. Tralalalala. Tralalalala. Het klinkt een beetje vals. Toeloeloe kan niet zo goed zingen.
Ineens ziet Toeloeloe water. ‘Jippie,’ roept ze blij.
Zo snel als haar tien pootjes kunnen, rent Toeloeloe naar het water.
‘Ik heb reuzen dorst.’ Ze wil een paar likjes water nemen.
‘Niet doen,’ roept Harrie snel. ‘Misschien is dit water wel heel vies. Misschien is het heel zout, net zoals het water in de zee.’
Toeloeloe kijkt om zich heen. ‘Volgens mij is dit geen zee, Harrie,’ zegt ze. ‘Ik zie geen strand en geen schelpen. Ik denk dat dit een riviertje is of een meer. Kijk eens, hoe helder het water is.’
Toeloeloe heeft gelijk. Het water is zo helder dat je de bodem kunt zien. Daar groeien kleine plantjes.
Ze neemt snel een paar likjes van het water.
‘Mmmmm, dit is lekker, Harrie. Heerlijk zoet en koel.’
Voorzichtig neemt Harrie een slokje. Tjonge, dat smaakt goed.
Even later liggen Toeloeloe en Harrie met hun buikjes vol water in het gras.
Harrie valt meteen in slaap.
Toeloeloe is klaarwakker. Ze verveelt zich. Dan ziet ze een paar steentjes liggen. Ze krijgt een idee. Ze gaat een toren bouwen. Een toren van steentjes.
Ze stapelt de steentjes op elkaar. Poeh, dat is best zwaar. Toeloeloe stapelt en stapelt. De toren wordt heel hoog. Voorzichtig klimt Toeloeloe naar boven.
‘Mooi,’ denkt ze, ‘De toren staat heel stevig. Hij kan best nog een beetje hoger.’
Ze springt naar beneden en pakt nog een paar steentjes.
Voorzichtig klimt ze weer naar boven en legt de steentjes op de toren.
Wat is hij hoog! Toeloeloe gaat er bovenop zitten.
O jee, ineens begint de toren te wiebelen. Toeloeloe durft zich niet te bewegen. Ze blijft heel stil zitten. Zal de toren omvallen?
Nee hoor, hij blijft gewoon staan.
Toeloeloe kijkt om zich heen. Ze ziet heel veel water. Overal is water. Maar als ze heel goed kijkt, ziet ze aan de overkant iets vreemds staan. ‘Daar gaan we straks naartoe,’ fluistert ze zachtjes.
Dan wordt Harrie wakker. ‘Waar is Toeloeloe?’ denkt hij. ‘Ik zie haar nergens.’
‘Toeloeloe? Waar ben je?’ roept Harrie heel hard.
Toeloeloe geeft geen antwoord. Ze vindt het grappig dat Harrie haar niet kan vinden.
Ze houdt zich muisstil.
‘Toeloeloe!’ roept Harrie weer. ‘Waar ben je?’
Toeloeloe gniffelt zachtjes.
‘Toeloeloe, kom nou tevoorschijn,’ roept Harrie. ‘Ik vind dit geen leuk spelletje.’
Maar Toeloeloe zegt helemaal niets. Zij vindt het wel een leuk spelletje. Het is een soort verstoppertje.
Harrie gaat zitten. Hij begrijpt er helemaal niets meer van. Waar is Toeloeloe nou toch?
Hij leunt tegen de toren.
O jee. Dat gaat niet goed. De toren begint te wiebelen en valt om. Rommeldebommeldebom. Alle steentjes liggen op de grond.
Harrie schrikt zich een hoedje. Lieve help, wat is er nou weer gebeurd? Hij kijkt geschrokken naar de steentjes op de grond. Gelukkig heeft hij zich geen pijn gedaan.
Plotseling beginnen de steentjes te bewegen. Hoe kan dat nou weer?
Dan komt Toeloeloe ineens tevoorschijn.
‘Waar was je nou?’ vraagt Harrie ongerust.
‘Ik zat op de toren,’ lacht Toeloeloe.
‘Welke toren?’ vraagt Harrie verbaasd.