25. Hebbes!
‘Toeloeloe en Harrie staan bij het water.
‘Zie je dat vreemde ding daar?’ vraagt Toeloeloe. Ze wijst naar de overkant.
‘Ik zie niets,’ zegt Harrie.
‘Dan moet je beter kijken,’ moppert Toeloeloe.
Harrie tuurt door de spleetjes van zijn ogen. Dan ziet hij het ook. ‘Het is gewoon een boom.’
‘Niet waar,’ zegt Toeloeloe. ‘Het is helemaal geen boom. Het is iets anders. Kom, we gaan er naartoe.’
‘Hoe dan?’ vraagt Harrie. ‘We kunnen helemaal niet zwemmen.’
Tja, dat is wel een probleem. Hoe komen ze nu aan de overkant?
‘We gaan gewoon lopen,’ zegt Toeloeloe dan. ‘We kunnen vast wel om het meer heenlopen.’
‘Maar dat is veel te ver,’ roept Harrie. ‘Daar heb ik geen zin in. Daar word ik moe van.’
‘Wat ben jij toch een luiwammes,’ bromt Toeloeloe. ‘Zo ver is het vast niet.’
‘Jij hebt makkelijk praten,’ zegt Harrie. ‘Jij hebt 10 pootjes. Jij kan veel sneller lopen dan ik.’
Daar heeft Harrie wel gelijk in.
Toeloeloe zucht. Hoe komen ze nu aan de overkant?
Ineens krijgt ze een idee.
‘We gaan een vlot bouwen! Ja, dat gaan we doen.’
Harrie twijfelt. Het is vast heel eng om op een vlot op het water te dobberen.
‘Kunnen we niets iets anders bedenken?’ vraagt hij met een piepstemmetje.
‘Ik zou het niet weten,’ zegt Toeloeloe.
Vijf minuten later staan ze nog steeds aan de waterkant. Ze turen naar het water.
‘Kijk daar eens,’ zegt Toeloeloe plotseling. ‘Daar drijft iets in het water.’
Harrie ziet het ook.
‘Het lijkt wel een soort bootje,’ roept Toeloeloe blij. ‘Daarmee kunnen we naar de overkant varen. Kom, we moeten het uit het water halen.
Toeloeloe pakt een stokje en probeert het bootje aan de kant te trekken. Ze rekt zich uit, maar het stokje is te kort.
‘Je moet een langere stok zoeken, Harrie,’ roept Toeloeloe. ‘Snel, anders is het weg.’
Harrie kijkt zoekend om zich heen. Overal liggen takjes, maar ze zijn allemaal te kort.
‘Schiet op, Harrie,’ roept Toeloeloe.
Dan ziet Harrie lange stengels in het water groeien. Aan het eind van de stengels zitten grote bruine pluimen. Misschien is dat wel wat. Harrie rent er naartoe en probeert de stengel uit het water te trekken. Oeps, dat gaat niet makkelijk. De stengels zitten heel erg vast. Hij trekt en trekt, maar het lukt niet.
‘Schiet nou ohop,’ roept Toeloeloe weer.
‘Ik moet ze doorbijten,’ denkt Harrie. Hij zet zijn scherpe tanden in de stengel. Ja hoor, het lukt. De stengel breekt af en Harrie rent ermee naar Toeloeloe.
‘Te laat,’ zegt Toeloeloe. ‘Het is al te ver weg gedreven.’
‘Dat kan niet,’ roept Harrie. ‘ Ik heb niet alle moeite voor niets gedaan.’
Hij loopt zo dicht mogelijk naar het water en probeert het bootje te pakken. Het lukt bijna.
‘Hou jij mijn staart vast,’ zegt Harrie tegen Toeloeloe. ‘Dan kan ik niet in het water vallen.’
Toeloeloe grijpt Harrie’s staart heel stevig vast. Harrie buigt verder naar voren. En nog verder. Hij hangt boven het water en rekt zich helemaal uit.
‘Hebbes!’ roept Harrie blij. ‘Hij heeft het bootje te pakken. Hij trekt het heel voorzichtig naar de kant.
‘Jeetje, Harrie,’ roept Toeloeloe blij. ‘Wat ontzettend knap van jou! Nu kunnen we naar de overkant varen!’
Ze geeft Harrie een dikke knuffel.