30. Twee Harries?

‘Ik heb al een hele tijd geen hatsjoe meer gezegd,’ lacht Toeloeloe.

‘Ik ook niet meer,’ antwoordt Harrie. ‘Het is over.’

‘Gelukkig maar,’ zegt Toeloeloe. ‘Ik werd er helemaal gek van. Oh, kijk daar eens, Harrie.’

Toeloeloe wijst in de verte. ‘Het lijkt wel of het gras daar helemaal paars is.’

Harrie ziet het ook. ‘Misschien heeft iemand het gras geverfd. Ik vind het wel een mooie kleur.’

‘Laten we gaan kijken,’ zegt Toeloeloe en ze rent weg.

‘Pas op,’ roept Harrie. ‘Misschien is de verf nog nat en dan krijg je paarse pootjes.’

‘Leuk!’ gilt Toeloeloe terug.

Even later staan Toeloeloe en Harrie voor een groot veld met kleine paarse struikjes.

‘Het is helemaal geen gras,’ zegt Toeloeloe verbaasd. ‘Het lijken wel duizenden kleine bloemetjes.’

‘Wat mooi!’ zucht Harrie.

Ze lopen door de paarse struikjes. Ze prikken een heel klein beetje.

Harrie duwt één van de struikjes opzij. Hij schrikt zich een hoedje. Hij ziet een klein bruin diertje. Harrie moet even in zijn oogjes wrijven. Ziet hij het wel goed? Het diertje lijkt precies op hem, maar dan bruin.

Harrie begint te trillen op zijn pootjes. De pootjes van het andere dier trillen ook.

‘Wwwwwwie ben jij?’ vraagt Harrie met een bibberstem.

‘Wwwwwwwie ben jij?’ vraagt het andere dier.

‘Jij eerst,’ zegt Harrie.

‘Nee, jij eerst.’

‘Oké, ik ben Harrie de hagedis.’

Het diertje kijkt hem met grote ogen aan.

‘Ik ben ook Harrie de hagedis,’ zegt het bruine diertje.

‘Dat kan niet,’ roept Harrie. ‘Ik ben Harrie de hagedis.’

‘Ik ook,’ roept de bruine Harrie.

‘Nou, dat is toevallig,’ zeggen de beide Harries tegelijk. Ze barsten in lachen uit.

‘Hé, Harrie,’ roept Toeloeloe ineens. ‘Tegen wie praat je?’

‘Ik praat tegen Harrie.’

‘Haha, grapjas,’ lacht Toeloeloe. ‘Zit je tegen jezelf te praten? Dat is raar.’

‘Ik praat niet tegen mezelf,’ lacht Harrie. ‘Ik praat tegen een andere Harrie.’

‘Hûh?’ Toeloeloe begrijpt er niets van. Welke andere Harrie?

Dan ziet ze ineens twee hagedissen staan. ‘Dit is raar. Ik zie twee Harries. Een groene en een bruine.’

‘Ja, grappig hé,’ grinnikt Harrie.

‘Heet jij ook Harrie?’ vraagt Toeloeloe nieuwgierig.

De bruine Harrie knikt. ‘Ik woon hier samen met mijn hele familie.’

‘Wat is het hier mooi,’ zegt Toeloeloe. ‘Hebben jullie alle struikjes paars geverfd?’

Bruine Harrie moet heel hard lachen. ‘Nee jôh. Dat is heide en de bloempjes zijn vaak paars of roze of wit. Hebben jullie zin om mee te gaan naar mijn huis?’

Dat willen Toeloeloe en Harrie wel.

Even later zitten ze gezellig met de familie hagedis te kletsen. Ze vertellen dat ze van een onbewoond eiland komen en dat ze in Nederland op vakantie zijn.

‘Wat leuk,’ zegt Hanneke, het jongste zusje van bruine Harrie. ‘Maar ik zou dat niet durven. Ik denk dat ik mijn papa en mama heel erg zal missen.’

‘Ik ook,’ zeggen de andere broertjes en zusjes.

Harrie staart verdrietig voor zich uit.

‘Ik mis mijn familie ook best wel een beetje een heleboel heel erg,’ mompelt Harrie. ‘Vooral nu ik jullie zo gezellig samen zie.’

‘Ik ook,’ zucht Toeloeloe. ‘We zijn al zo lang op vakantie.’

‘Nou,’ zegt bruine Harrie, ‘dan gaan jullie toch gewoon naar huis. Je kunt later altijd nog een keer op reis gaan.’

Toeloeloe en Harrie kijken elkaar aan. ‘Dat doen we! We gaan naar huis!’ roepen ze allebei tegelijk. ‘Jippie!’