31. Ollie.
Toeloeloe en Harrie springen en dansen in het rond. ‘We gaan naar huis! We gaan naar huis,’ zingen ze blij.
Ze hebben er reuze zin in. Ze willen weer knuffelen met hun papa en mama. En met hun broertjes en zusjes.
Ineens staat Harrie stil.
‘Wat is er?’ vraagt Toeloeloe verbaasd. ‘Je kijkt ineens zo verdrietig.’
‘Ik ben ook verdrietig,’ antwoordt Harrie.
Daar begrijpt Toeloeloe niets van. ‘Wil je niet naar huis dan?’
‘Jawel,’ zegt Harrie snel. ‘Ik wil heel graag, maar hoe komen we thuis? We hebben een heel eind gereisd om hier te komen.’
Toeloeloe denkt na. Harrie heeft gelijk. Ze zijn in de buik van Wietze de walvis naar Nederland gekomen. Dat was wel vijf dagen varen. Hoe komen ze nu weer terug?
‘Ik heb een idee,’ zegt bruine Harrie. ‘Ollie vertrekt elk jaar rond deze tijd naar Afrika. Misschien kunnen jullie wel met hem meevliegen.’
Harrie kijkt hem verschrikt aan. Hij durft niet zo goed te vliegen. Hij heeft hoogtevrees!
‘Dat is een geweldig idee,’ roept Toeloeloe. ‘Waar is Ollie nu?’
‘Daar,’ antwoordt bruine Harrie. Hij wijst met zijn pootje naar een grote paal die in de wei staat. Bovenop de paal ligt een groot nest. Op het nest staat een enorme zwart-witte vogel. Hij heeft lange rode poten en grote rode snavel.
Toeloeloe rent er meteen naar toe en klimt razendsnel in de paal.
‘Hallo Ollie,’ zegt ze vrolijk.
Ollie schrikt zich een hoedje. Wat is dat nou weer voor raar beest? Het lijkt wel een reuzenspin. Een enge, rode reuzenspin.
Toeloeloe moet lachen. ‘Je hoeft niet te schrikken, hoor. Ik ben het maar. Toeloeloe het krabbetje. Ik doe je niets. Ik wil je alleen maar wat vragen.’
Ollie vindt het nog steeds een beetje eng. ‘Hoeveel poten heb jij wel niet?’ vraagt hij verbaasd.
‘Tien!’ antwoordt Toeloeloe trots.
‘Dat lijkt me lastig lopen,’ mompelt Ollie. ‘Komen jouw pootjes nooit in de knoop?’
‘Nee hoor,’ lacht Toeloeloe. ‘Gelukkig niet. Kijk maar.’ Toeloeloe rent heel snel een paar rondjes door het nest van Ollie.
Ollie moet heel hard lachen. ‘Wat ben jij een gek beest,’ grinnikt hij. Hij is helemaal niet bang meer. ‘Wat wilde je mij trouwens vragen?’
‘O ja,’ hijgt Toeloeloe. ‘Bruine Harrie vertelde dat jij naar Afrika gaat. Mogen mijn vriendje Harrie de hagedis en ik met jou meevliegen?’
‘Dat kan niet,’ antwoordt Ollie meteen.
‘Waarom niet?’ vraagt Toeloeloe teleurgesteld. ‘We zullen heel lief zijn. Je hebt geen last van ons.’
‘Het kan niet,’ antwoordt Ollie weer. ‘Het kan gewoon niet.’
Nu moet Toeloeloe een beetje huilen. Ze wil zo graag naar huis.
‘Waarom mogen we niet mee?’ snikt ze.
‘Het kan niet,’ antwoordt Ollie weer. ‘Jullie kunnen niet vliegen! Jullie hebben geen vleugels.’
‘Oh,’ antwoordt Toeloeloe meteen. ‘We willen ook niet zelf vliegen. We willen graag op jouw rug zitten. Als dat kan. Als dat mag van jou.’
Ollie denkt na. Het lijkt hem wel gezellig zo’n gek kwebbelend krabbetje op zijn rug, maar het is wel heel ver vliegen.
‘Ben je zwaar?’ vraagt hij dan.
‘Helemaal niet,’ antwoordt Toeloeloe. ‘Ik weeg niets. En Harrie ook niet. Hij is maar een klein hagedisje. Een ieperdepiep klein bang hagedisje.’
‘Oké dan,’ lacht Ollie. ‘Jullie mogen mee.’
‘Jippie!’ roept Toeloeloe blij. ‘Ik ga het goede nieuws meteen aan Harrie vertellen.’
‘We vertrekken morgenvroeg als de zon opkomt,’ roept Ollie.
‘We zullen er zijn!’ antwoordt Toeloeloe.