35. Wat een druktemaker!

Toeloeloe en Harrie lopen verder door het regenwoud.

‘We hebben nu wel een dier met zes poten gevonden,’ zegt Harrie, ‘maar nog steeds geen dier met drie poten. Ik denk eigenlijk dat die niet bestaat.’

‘Dat weet je maar nooit,’ zegt Toeloeloe. ‘Laten we nog even verder zoeken’.

Harrie knikt. Ze lopen door de struiken. Ze horen overal geluiden, maar ze zien geen dieren. Waar zouden ze toch allemaal zijn? Ze kijken heel goed om zich heen.

‘Ik ben best wel moe,’ gaapt Harrie. ‘Kunnen we even een dutje doen?’

Dat vindt Toeloeloe een goed idee. Ze gaan op hun rug onder een kleine struik liggen.

Harrie valt natuurlijk meteen in slaap. Toeloeloe ligt nog heel lang wakker.

Ze kijkt naar de blaadjes boven haar hoofd. Ze dansen een beetje in de wind. Langzaam vallen haar ogen dicht.

Toeloeloe droomt dat ze mooie grote vlindervleugels heeft. Ze kan overal naar toe vliegen.

Ineens voelt ze iets kriebelen in haar gezicht. Ze krabbelt met haar pootje en droomt weer verder. Even later kriebelt het weer. Nu tussen haar ogen.

Toeloeloe doet één oog open, maar ze ziet niets.

Als ze bijna weer in slaap valt begint het weer te kriebelen.

Ze doet beide ogen open. Dan ziet ze waarom het zo kriebelt.

Aan een lang draadje hangt een klein zwart spinnetje. Precies boven haar hoofd. Het spinnetje kijkt heel boos.

‘Wat moet dat hier?’ zegt het spinnetje. ‘Ik wil hier mijn spinnenweb maken. Jullie liggen vreselijk in de weg. Kunnen jullie niet ergens anders lui liggen zijn. Ik heb het heel erg druk. Dit web moet vanavond nog klaar zijn. Dus kunnen jullie hier zo snel mogelijk weggaan! Ophoepelen graag!’

Toeloeloe kijkt het spinnetje verbaasd aan. Dat zo’n klein beestje zoveel kan praten!

‘Rustig maar,’ zegt Toeloeloe. ‘Je hoeft niet meteen zo boos te worden. Kan je niet in een andere struik jouw spinnenweb maken?’

‘Nee! Nee! En nog eens nee,’ gilt het spinnetje. ‘Ik wil hiér mijn web maken. Dus of jullie even snel weg willen gaan.’

‘Nou ja zeg,’ roept Toeloeloe boos. ‘Jij bent niet de baas over deze struik. Als ik hier wil liggen dan doe ik dat!’

‘Nou, nou, nou, nou,’ zegt het spinnetje. ‘En nog brutaal ook. Het moet toch niet gekker worden. Hup, hup. Wegwezen. Ophoepelen.’

‘Nou moet jij eens even heel goed luisteren,’ roept Toeloeloe. ‘Dit is mijn plek. Als ik hier wil liggen dan blijf ik hier liggen!’

Harrie wordt wakker van al dat geruzie.

‘Tegen wie praat jij Toeloeloe?’ vraagt hij. Hij heeft het spinnetje nog niet gezien.

‘Tegen dat hele vervelende beestje daar,’ zegt Toeloeloe en ze wijst naar het spinnetje.

Harrie ziet niets, maar hij hoort hem wel.

‘Zo, zo, zo. Nog zo’n indringer. Kunnen jullie nu alsjeblieft zo snel mogelijk vertrekken. Dan krijg ik misschien mijn web nog op tijd klaar. Hup, hup. Eén, twee, drie. Opsodemieteren.’

Toeloeloe wordt nog roder dan ze al is. Wat denkt dat spinnetje wel niet.

‘Harrie zeg er eens wat van. Dit kan toch niet?’

Maar Harrie moet vreselijk lachen. Het is ook zo’n grappig gezicht. Een boze krab en een nog bozere spin die samen ruzie maken. ‘Waarom maken jullie nou zo’n ruzie?’ lacht hij.

‘Zij begon,’ zegt het spinnetje meteen.

‘Niet waar. Jij begon,’ schreeuwt Toeloeloe.

‘Nietes!’ ‘Welles!’ ‘Stop eens even,’ zegt Harrie. Maar Toeloeloe en het spinnetje horen hem niet. Ze gaan gewoon door.