44. Wat is dat?
Toeloeloe en Harrie verstoppen zich achter een groene struik.
‘Die grote vogels eten krabbetjes,’ hijgt Toeloeloe. ‘Wat ben ik blij dat ik dat op tijd gehoord heb, zeg.’
‘Ik zei toch dat je niet naar ze toe moest gaan,’ moppert Harrie. ‘Jij doet steeds van die gevaarlijke dingen.’
‘Maar ik wil zo graag weten welk wedstrijdje ze doen,’ zegt Toeloeloe. ‘En ik wil ook weten wie er wint.
Ze horen de vogels nog steeds kwetteren. ‘Ik ga winnen!’ ‘Nee joh, ik ga winnen! Ik ben de beste flamingo van de wereld.’
‘Laten we hier nog even wachten,’ smeekt Toeloeloe.
Harrie zucht. ‘Oke dan. Als je belooft dat je hier blijft zitten.’
‘Natuurlijk,’ zegt Toeloeloe. ‘Ik wil toch niet opgegeten worden door een flamingo met een kromme bananensnavel.’
Harrie hoort haar al niet meer. Hij is in slaap gevallen. Hij is zo moe geworden van de luiaard.
Even later slaapt Toeloeloe ook.
De twee vogels staan nog steeds tegenover elkaar.
‘Ik word moe,’ zegt de ene vogel. ‘Ik heb honger,’ zegt de andere.
‘Ik heb jeuk aan mijn snavel,’ zegt de ene weer. ‘Mijn veren kriebelen zo,’ zegt de andere.
‘Ik krijg kramp in mijn poot,’ zegt de een. ‘Ik moet plassen,’ zegt de ander.
‘Zullen we stoppen?’ zeggen ze allebei tegelijk.
‘Maar wie heeft er dan gewonnen?’ vraagt de ene vogel.
‘Allebei,’ antwoordt de andere.
‘Oké. Goed idee. We tellen tot drie en dan stoppen we tegelijk. Afgesproken?’
‘Afgesproken.’
Beide vogels beginnen te tellen. ‘Eén, twee…drie!’ Precies tegelijk gaan ze op twee poten staan.
‘Hé, hé, dat is fijn’, roepen ze allebei opgelucht. Ze strekken hun poten even lekker uit. Een wedstrijdje op één poot staan is best wel zwaar.
‘Gefeliciteerd,’ zeggen ze tegen elkaar.
‘Kom we gaan krabbetjes zoeken. Ik heb wel zin in een lekker maaltje,’ zegt de ene vogel.
‘Ik ook,’ zegt de ander. ‘Mijn maag rammelt.’
Rustig lopen de twee roze vogels langs het water. Af en toe vangen ze een piepklein krabbetje of een visje.
Even later wordt Toeloeloe wakker. Ze wrijft in haar oogjes en kijkt naar de zee.
‘Nee hé,’ roept ze hard. ‘Ze zijn weg. Die twee gekke roze vogels zijn weg!’
Harrie is nu ook wakker. ‘Dat is toch juist fijn,’ zegt hij. ‘Dan kunnen ze je niet meer opeten.’
‘Ja maar nu weet ik niet welk wedstrijdje ze deden en wie er gewonnen heeft.’
‘Wat geeft dat nou?’ zegt Harrie. ‘Kom. Laten we naar huis gaan.’ Hij staat op en loopt weg.
Toeloeloe rent achter hem aan. ’Wat stom dat ik in slaap gevallen ben,’ moppert ze.
‘Weet jij hoe we moeten lopen?’ vraagt Harrie.
Daar moet Toeloeloe even over nadenken.
‘Laten we maar over het strand lopen,’ zegt ze even later. ‘Dan komen we vanzelf weer bij ons huis uit.’
‘Hoe weet je nu welke kant we op moeten?’ vraagt Harrie onzeker.
‘We moeten daar naartoe,’ zegt Toeloeloe en ze wijst met haar pootje naar rechts. ‘We moeten naar de zon toe lopen.’
Ze gaan op weg. Gelukkig zijn de vogels precies de andere kant op gelopen.
‘We hebben in ieder geval wel een dier met één poot gezien,’ zegt Toeloeloe blij.
‘Ja,’ zegt Harrie. ‘Wie had dat nou verwacht.’
Die Toeloeloe en Harrie. Een dier met één poot! Ze moesten eens weten.