53. Een lopende steen.
Toeloeloe kijkt om zich heen. Waar is Harrie nou? Net was hij er nog. Hij lag te slapen op een grote steen. Huh? Maar waar is de steen dan gebleven? Die is ook weg.
‘Ik weet toch zeker dat Harrie hier lag,’ denkt Toeloeloe hardop.
Ze kijkt goed om zich heen. Ja, ze weet het zeker. Harrie lag hier op dit plekje onder die grote boom.
Maar waar Toeloeloe ook kijkt, ze ziet Harrie nergens. En de steen is ook weg.
‘Misschien heb ik me toch vergist,’ denkt Toeloeloe. ‘Het lijkt hier ook allemaal zo op elkaar.’
Ze loopt een eindje verder het regenwoud in. Nee, daar is Harrie ook niet. Ze loopt snel weer terug. Ze wil niet verdwalen.
Ineens ziet Toeloeloe iets bewegen. Er loopt iets heel langzaam tussen de struiken. Toeloeloe kruipt er voorzichtig naar toe. Dan ziet ze wat het is. Het is de steen! En op die steen ligt Harrie! Hij slaapt nog steeds.
Toeloeloe knijpt in haar pootje. Ze denkt dat ze droomt. Stenen kunnen helemaal niet lopen.
‘Au,’ roept Toeloeloe. Ze heeft veel te hard geknepen. Ze droomt dus niet.
De steen loopt rustig verder. Toeloeloe sluipt er achteraan. Dan ziet ze dat de steen pootjes heeft. Vier pootjes. Dat is raar!
Toeloeloe is nu wel heel nieuwsgierig geworden.
Ze begint harder te lopen en haalt de lopende steen in. Dan ziet ze ook een lange nek en een klein gezichtje.
Dat is wel heel vreemd, zeg. Een steen met vier poten en een lange nek.
‘Wacht eens even,’ roept Toeloeloe ineens. ‘Ik begrijp het. Er zit een dier onder de steen.’
Ze gaat voor de steen staan. ‘Ho. Stop,’ roept ze en ze houdt haar pootje in de lucht.
De steen stopt meteen. Toeloeloe loopt er naartoe.
Huh? Hoe kan dat nou weer. De pootjes zijn verdwenen en de lange nek met het gezichtje ook.
Toeloeloe loopt om de steen heen. Ze begrijpt er helemaal niets van.
Ze gaat op haar buik liggen. Ze probeert onder de steen te kijken.
‘Hallo,’ zegt Toeloeloe. ‘Is daar iemand? Ik heb je wel gezien hoor.’
Er gebeurt niets.
‘Hallo daar. Kom eens tevoorschijn. Ik ben het. Toeloeloe. Je hoeft niet bang voor mij te zijn. Ik ben maar een klein rood krabbetje.’
De steen beweegt een heel klein beetje. Heel langzaam komt er een klein gezichtje tevoorschijn en daarna een lange nek.
Het gezichtje kijkt Toeloeloe nieuwsgierig aan.
‘Hallo,’ zegt Toeloeloe. ‘Wie ben jij?’
‘Ik ben Suus,’ zegt het diertje.
‘Waarom draag jij die zware steen op jouw rug?’ vraagt Toeloeloe nieuwsgierig.
Suus begrijpt het niet. ‘Hoe bedoel je?’ vraagt ze. ‘Ik draag helemaal geen steen op mijn rug.’
‘Jawel hoor,’ zegt Toeloeloe. ‘En op die steen ligt mijn vriendje Harrie.’
Suus begrijpt het nog steeds niet. Ze draait haar nek en kijkt achter zich.
Op haar rug ligt een groen dier te slapen.
Dan begint ze heel hard te lachen. Ze kan niet meer stoppen.
‘Wat is er?’ vraagt Toeloeloe. ‘Waarom lach je nou zo?’
Suus kan geen antwoord geven. Ze moet zo lachen. Hi hi hi.
‘Wat is er nou zo grappig?’ vraagt Toeloeloe ongeduldig.
‘Ik zal het je zo vertellen,’ lacht Suus. ‘Hi hi hi.’